Aan de oever van een mistig meer weerspiegelen de dakranden van een tempel in het stille water. In de verte beweegt een groep tai chi-beoefenaars op een plein, het zachte gerinkel van porselein klinkt in een theehuis en markten bruisen van geuren en kleuren. China is een land van contrasten: eeuwenoude rituelen naast hypermoderne steden, verstilde landschappen naast levendige straten die nooit slapen.
Reis van het keizerlijke verleden in Beijing, met zijn Verboden Stad en kronkelende hutongs, naar het moderne Shanghai waar wolkenkrabbers schitteren boven de Huangpu-rivier. In Xi’an wachten de terracottakrijgers in stille formatie, in Guilin slingeren de Li-rivier en haar karstbergen als penseelstreken uit een eeuwenoud schilderij. Verder naar het westen ontvouwen zich de mystieke hoogvlaktes van Tibet en de groene rijstterrassen van Longsheng, waar het leven traag en kalm verder stroomt.
Wat China zo fascinerend maakt, is de gelaagdheid: dynastieën en revoluties, filosofie en poëzie, kalligrafie en straatkunst, alles leeft er naast elkaar. Je proeft het in een dampende kom noedels, hoort het in een oude volksmelodie, voelt het in de stilte van een taoïstische tuin. Elk moment is een ontmoeting met een cultuur die tegelijk oud en springlevend is.
Beste reistijd voor China
Door de enorme uitgestrektheid kent China verschillende klimaatzones. De lente (april–juni) en de herfst (september–oktober) zijn de beste periodes om te reizen: aangename temperaturen, bloeiende tuinen en een landschap vol kleur. In de zomer wordt het heet en druk, vooral in de steden, terwijl de winter net charme heeft in het noorden met sneeuw rond de Chinese Muur en een sereen Beijing.